De geschiedenis van de Friese klok gaat terug naar de tweede helft van de zeventiende eeuw. Algemeen wordt aangenomen dat in 1670 de eerste (handgemaakte) Friese stoel- of stoeltjesklok met ‘lepelspilgang’, met als kenmerk een korte slinger met grote uitslag (amplitude) als uurwerktechniek verscheen. Na de Engelse uitvinding in 1675 van de ‘ankergang’, een uurwerktechniek dat een lange slinger met een kleine uitslag mogelijk maakte werd het maken van klokken een wereldwijde industrie. Het duurde echter enige tijd voordat de nieuwe techniek ook in Friesland was doorgedrongen: de eerste Friese staartklok zag pas in 1770 het licht. Afgezien van de nieuwe ankergang bleef het uurwerk, weliswaar in een iets minder solide uitvoering, nagenoeg bij het oude.
Het voordeel van de ankergang was dat de klok de tijd nauwkeuriger aangaf en rustiger, regelmatiger tikte. Wel moesten de gewichten van de klok nog steeds minimaal één keer per dag opgehaald worden en kon de klok ‘van slag’ raken. De kast werd meestal van eikenhout gemaakt en met een plantaardige kleurstof, meekrap, bewerkt om het hout er als mahonie uit te laten zien. Ook gebruikte men soms iepenhout dat voor notenhout moest doorgaan. De bovenkant van de ijzeren wijzerplaat, de toog, werd beschilderd met een Fries landschap. Als bescherming tegen roest werd de achterkant van de wijzerplaat met een dikke laag menie bedekt. De schilder schreef daarin met z’n vinger of een stokje in mooie krulletters zijn initialen. Een plaats of datum werd (jammer genoeg) zelden vermeld.
De staartklokken, maar ook variaties daarop zoals de ‘kortstaart’, het ‘schippertje’ en het ‘kantoortje’ ook wel ‘notarisklok’ genoemd, werden al snel populair. Bijna elk plaatsje in Friesland kreeg zo zijn eigen klokkenmakerij. Met name Joure groeide uit tot centrum van de Friese klokkenindustrie. De staartklokken werden zelfs zo populair dat ze rond 1850 ook geëxporteerd werden naar Noord- en Zuid-Afrika en Nederlands-Indië. Soms werd de wijzerplaat versierd met een ‘bruidskrans’: een uit messing geperste krans, beschilderd met de kleuren van de Hollandse vlag. Omdat een ronde krans duidt op eeuwige trouw, werd deze klok in welgestelde families vaak als huwelijkscadeau geschonken.
Met de verkoop van de Friese klokken ging het bergafwaarts toen in de tweede helft van de 19e eeuw buitenlandse klokken met vernieuwd mechaniek op de markt kwamen. De in 1880 verschenen goedkope Duitse ‘regulateurs’ hoefden maar één keer per week te worden opgewonden en konden niet van slag gaan. Friese klokken werden daarop voor een appel en een ei massaal verkocht of ingeruild, de kast werd als brandhout verstookt, het uurwerk werd omgesmolten en als oud ijzer en messing verkocht. In 1925 was het gedaan met de Friese staartklok en sloten de klokkenmakerijen voorgoed hun deuren.
Omdat Friese klokkenmakers niet ‘met de tijd mee gingen’, maar vasthielden aan hun ambachtelijke werktraditie, is het vaak lastig te bepalen hoe oud een klok is. De kast, wijzers, signatuur van de schilder en (originele) wijzerplaat geven echter in veel gevallen voldoende informatie om een klok te kunnen dateren. Wat betreft de wijzerplaat zijn er per periode specifieke kenmerken waarmee men een globale datering kan vaststellen.
1770 – 1800 | De wijzerplaat is geheel of gedeeltelijk bedekt met bladgoud. Dit is meestal het eerste type staartklok, die ‘kortstaart’ of ‘dikkop’ wordt genoemd. |
1770 – 1825 | De specifieke constructie waarmee het uurwerk bevestigd is aan de wijzerplaat: ‘oortjes’ aan de platen op het uurwerk steken door de wijzerplaat heen. In de oortjes zit een gaatje waardoorheen de wijzerplaat met een stift geborgd wordt. |
1800 – 1810 | Een witte cijferring met een donkerblauwe achtergrond. Blauw is de kleur van vaderlandsliefde, maar ook van vroomheid. |
1810 – 1820 | De donkerblauwe achtergrond heeft witte hoeken. |
1820 – 1850 | De cijferring is geheel wit, de kleur van reinheid en rechtvaardigheid. |
1850 – 1870 | De wijzerplaat is wit. De hoeken zijn groen, de kleur van de hoop, en bedekt met latoenkoperen figuurtjes van de jaargetijden. |
1870 – 1900 | De wijzerplaat is van geperst messing of albast. |
Ook andere aspecten kunnen een aanwijzing geven of het een vroeg of laat model klok betreft. In het begin van de 19e eeuw hebben de wijzerplaten vaak een verdeling waarop de kleine wijzer de kwartieren aangeeft, de minutencirkel is voorzien van een boogje. Op de schuif is een slingervenster ornament aangebracht, veelal een in koper gegoten afbeelding van Vader Tijd of een bloemvaas. Boven op de kap staan twee, uit hout gesneden, bazuin blazende ‘engeltjes’ en een atlasfiguur. Eind 19e eeuw wordt het slingervenster ornament vervangen door een plaatje van geperst messing. De beeldjes op de kap worden vervangen door messing schildjes.
Het uurwerk van een Friese klok is degelijk en betrouwbaar en u heeft er niet veel omkijken naar. Maar dat houdt niet in dat de klok eindeloos perfect zal functioneren. Vuil, stof en opgedroogde olie werken als een schuurmiddel, waardoor de tapgaten van de klok steeds meer uitslijten. De klok gaat dan steeds slechter lopen en komt uiteindelijk tot stilstand. Een onderhoudsbeurt elke 8 à 10 jaar zal dit voorkomen.
Maar helaas, zelfs met goed onderhoud is de slijtage van andere onderdelen niet te voorkomen. Afhankelijke van de kwaliteit van het specifieke uurwerk gaat de klok, meestal na verloop van enkele tientallen jaren, kuren vertonen. Het tikken wordt steeds luider en onregelmatiger, de klok slaat de verkeerde uren en de ketting schiet soms schoksgewijs naar beneden. In dat geval zit er niets anders op dan de klok ‘een grote beurt’ te geven. Dat houdt in dat onderdelen, zoals de versleten kettingsporen en uitgerekte ketting, vervangen moeten worden.
Mocht het zover zijn, dan biedt Amstel-klokkenmaker uitkomst: na vrijblijvende informatie en kosteloze prijsopgave repareren of restaureren wij uw Friese staartklok onder volledige garantie, zodat u daarna weer kunt genieten van uw klok die in alle opzichten volledig ‘bij de tijd’ is.